Archiefcategoriën: | Archiefoverzicht A OVERHEIDSARCHIEVEN A.1 Algemeen plaatselijk bestuur |
A.1.1 Oud Administratief Archief van Weert | |
Periode | 1296-1795 |
Archiefvormer | Stadsbestuur Weert |
Opvolger | College van Burgemeester en Wethouders |
Bereik en inhoud | OVERZICHT VAN DE BESTUURSGESCHIEDENIS
DENTE LUPUS, CORNU TAURUS PETIT
De geschiedenis van Weert he... Lees meer OVERZICHT VAN DE BESTUURSGESCHIEDENIS DENTE LUPUS, CORNU TAURUS PETIT De geschiedenis van Weert heeft reeds veel pennen in beweging gebracht. Het is dan ook overbodig en het ligt bovendien niet in de aard van een werk als de hierna volgende inventaris om daaraan een uitgebreid historisch overzicht te doen voorafgaan, dat in het huidige stadium van onderzoek toch slechts een compilatie zou worden van wat tot heden werd gepubliceerd, hoogstens aangevuld met wat wij passim gedurende de ordening en inventarisatie aan nieuwe gezichtspunten hebben kunnen ontdekken. Moge het feit, dat het belangrijke oud-archief van Weert thans geordend, ge en materieel verzorgd is en derhalve bruikbaar is voor onderzoek, t.z.t. aanleiding zijn tot het schrijven van een weten schappelijk verantwoorde historie van Stad en Land van Weert, die ondanks de vele publikaties op menig punt nog gehuld ligt in de nevelen van het verleden; en mogen wij hier dan volstaan met het geven van een “Overzicht van de bestuursgeschiedenis” in zoverre dit van nut kan zijn tot een beter begrip over de wijze van ordening en inventarisatie en als aanvulling op de hier en daar nogal uitvoerige noten, welke wij als praenotanda aan de verschillende hoofdstukken hebben doen voorafgaan. Ofschoon Weert uit haar kunstmatige en afgeleide beek veel heeft kunnen trekken, hebben wij gepoogd bij het samenstellen van deze inleiding zo min mogelijk te putten uit de afgeleide boeken van oudere publikaties, daar wij de frisse bron der archieven zelf mochten gebruiken. Na dit overzicht laten wij onder “Geschiedenis van het archief” enkele mededelingen volgen over de lotgevallen der archieven en de zorg in de loop der eeuwen hieraan besteed; en tenslotte in de “Verantwoording der inventarisatie” een uiteenzetting over de wijze, waarop wij gemeend hebben deze inventaris te moeten samenstellen. Ter verduidelijking geven wij hier een overzicht van de in deze inleiding en inventaris veel voorkomende afkortingen. I. of Inv : Inventaris R. of Reg. : Regestenlijst Hs of Ms : Handschrift, manuscript Msg. : Maasgouw, Tijdschr. voor Limb. Geschiedenis en Oudheidkunde Publ. : Publications de la Société Historique et Archéologique de Ia Province de Limbourg R.A.L. : Rijksarchief in Limburg te Maastricht V.O.R.O.A. : Verslagen omtrent ‘s Rijks oude archieven Calim : Catalogus Limburgensis op stadsarchief en bibliotheek te Maastricht Limb. en Limb. Jaarb. : Geschiedk. Tijdschrift voor Belgisch Limburg, uitgegeven te Hasselt I OVERZICHT VAN DE BESTUURSGESCHIEDENIS A. De heerlijkheid Weert In het manuscript van deze inventaris, waarnaar wij hier kortheidshalve willen verwijzen, hebben wij een meer gedetailleerde schets gegeven over de lotgevallen van Weert (1). De schriftelijke bronnen over Weert beginnen met de omstreden akte van 21 december 1062 waarbij koning Hendrik IV de veiweriing door het kapittel van St. Seivaas te Maastricht van een “praedium”, een landgoed te Weert, goedkeurt. Hoewel W.M. van de Boel heeft aangetoond dat deze akte een “schijnorgineel” is, bevestigt hij dat markgraaf Otto en zijn vrouw op het einde van de 1 ide eeuw aan het kapittel de eigendomsrechten van een “curtis” en enkele andere grondheerlijke rechten overdroegen (2) Het gebied van Weert, Wert, Wirt, Werta was onderscheiden in een hoger en lager gedeelte, namelijk Overweert en Nederweert, “Weert van den Oversten Eynde” en “Weert van den Nedersten Eynde”. Nederweert heette ook wel Merefelt, terwijl de inwoners van Weert wel eens met “de ingesetenen van Weert in geene syde Cattenriet geseten” worden aangeduid (3). In 1242, na de dood van Dirk van Altena, die rechten had in Weert, begon de relatie van de heren van Hom met Weert. In de tweede helft van de 13e eeuw wisten de Van Homes uitgebreide rechtsheerlljke macht over het gehele land van Weert te verwerven . Het Land van Weert en ook het naburige Wessem kwam in leen verhouding tot de hertogen van Gulik en Gelre te staan, waardoor Weert voortaan beschouwd werd als te behoren tot het Overkwartier van Gelre (5). Sinds wanneer en in hoeverre Weert stadsrechten heeft verworven, is niet duidelijk. Wel wist de stad van verschillende landsheren privileges te verwerven. Het vermaarde recht, verleend op 1 juli 1296, om water af te tappen van de zogenaamde Bocholterbeek (6), verschafte o.m. water voor de stadsgrachten; op 8 maart 1360 wordt geoordkond, dat in Weert de rechtspraak uitsluitend zal worden uitgeoefend door de schepenbank (7), op 1 maart 1378 wordt officieel het “Wollenambacht” (8) opgericht en het voorrecht verleend een waarmerkzegel voor het Weerter lakenprodukt te laten aanmaken (9). Van heer Willem IV, welke op 25 oktober 1415 sneuvelde in de ridderslag van Azincourt, verwierven de burgers van Weert op 5 mei 1414 het zg. “Marktrecht”. De bij dit recht geheven accijnzen moesten onder andere dienen tot instandhouding van wallen, grachten, bruggen en poorten der stad (10) welke blijkens een later dossier over het “redres” van de stad (11) reeds vôôr genoemd jaar 1414 zouden hebben bestaan. Op 20 januari 1419 werd het “Bosrecht” verleend (12) en op 21 maart 1446 het zg. “Landrecht” (13), twee meer algemene privilegies, welke niet alleen voor de commerciële doch ook voor de agrarische sector van belang waren. Op 4 juni 1452 volgen voor de burgers de “vrijheid van weggeld” (14) verleend door de schepenen van Eindhoven, in 1464 nieuwe voorrechten voor het Wollenambacht (15) en het Timmerambacht (16) en op 20 oktober 1471 voor het Kleermakersambacht (17) Wij hebben er in ons handschrift op gewezen, dat de Grâven van Horn, Heren van Weert, vele privilegies verleenden, enerzijds gingen de burgers van Weert ten geneve der heren zware geldelijke verplichtingen aan (18); anderzijds mochten de peelgronden ten nutte der burgers worden “ontvreed” (19). In hun streven naar centralisatie van macht weet Jacob van Hom zijn onderdanen van het Land van Weert en van het Graafschap Horn gezamenlijk te verplichten geen “handvesting, verbintenis of portschap” aan te gaan, die dit streven in de weg zou kunnen staan (20) Ook andere feiten, waarvan de neerslag is vastgelegd in nog bestaande archiefstukken (21) wijzen in de richting van financiële verbondenheid. Jan 1 de laatste telg uit het geslacht der Graven van Hom, bevestigt op 23 oktober 1531 de oude pnvilegies (22). Ook zijn stiefzoon Philips van Montmorency belooft op 20 maart 1541 “alle siegelen, brieven, prvilegiën en landrechten” te handhaven (23), nadat hij op 12 maart 1541 een ordonnantie had uitgevaardigd voor de schuttenjen der stad (24) Na de onthoofding van Philips wegens rebellie, de daarop volgende confiscatie zijner goederen in Weert, het terugvallen van het Graafschap Horn aan het Prinsbisdom Luik wegens het ontbreken van opvolgers in dit mannelijke leen en mede ten gevolge van onderlinge geschillen tussen de aanverwante erfgenamen maakte hun positie zo zwak tegenover het “Hof van Gelre” te Roermond, dat zij de feitelijke landsheerlijke macht verloren (25). Deze erfopvolgers hebben, zich beroepende op de “Etat et nature des terres et pays de Weert”, in voortdurende processen nog getracht hun landsheerlijke rechten te verdedigen en het Land van Weert los te weken van de band met het Overkwartier van Gelre door te poneren, dat Weert als Rijksonmiddellijk gebied moest worden beschouwd Zij voeren daarvoor min of meer steekhoudende argumenten aan, welke zijn neergelegd in menigvuldige archiefstukken, waarnaar wij in ons hand schrift verwezen (26) Ook de stad Weert zelf heeft getracht aan de feitelijke “incorporatie” bij het Overkwartier van Gelre te ontkomen; zij heeft bij voortduring aanspraak blijven maken op haar “oude vrijheden en exemptiën” (27); bleef er zich tegen verzetten om van haar schepenbank in hoger beroep te gaan bij het Hof van Roermond (28) en bleef protest aantekenen tegen het feit, dat zij als “lithmaeten van het Hertogdom Gelre” werd beschouwd (29) Nadat Weert gedurende de Spaanse Successie-oorlog met het gehele Overkwartier van Gelre door Staatse troepen was bezet geweest en nadien bij de vrede van Utrecht Oostenrijks gebied geworden was in plaats van Spaans, heeft Weert zich blijkbaar niet langer tegen indeling bij het Overkwartier van Gelre verzet, omdat dit gebied zelf ook een deel geworden was van het Roomse Rijk (Oostenrijk), waartoe Weert altijd beweerd had als Rijksonmiddellijke heerlijkheid te behoren (30). Nog een keer heeft Weert getracht zich los te maken van de band met het Overkwartier, namelijk in de “Brabantse Revolutie” tegen keizer Jozef II. In de gezamenlijke vergadering der magistraten van Weert, Nederweert en Wessem, die zich weer terugvonden in hun gemeenschappelijk streven, werd op 27 december 1789 de inwoners bevolen zich te tooien met de zwart-geel-rode cocarde van de Patriotten (31); tussen Kerstmis en Nieuwjaar 1790 trokken de overmoedige Weerternaren op naar Roermond en voerden de gehate vertegenwoordigers van Oostenrijk in het Overkwartier gevangen naar Brussel; eisten opnieuw afscheiding van het Overkwartier van Gelre (32), proclameerden zich op 10 januari 1790 onafhankelijk en verklaarden de keizer van de troon vervallen, terwijl op 22 januari d.a.v. het “Comité der Stadt en heerlijckheit Weert” zichzelf installeert om een nieuw tijdperk te beginnen (33). Op 16 december 1790 is het genoemde “Comité” echter opnieuw bijeen voor het nemen van een gewichtig besluit, waarbij “de leeden van het Comité malcanderen wederzijds van den gedaenen Eide ten dien opzichte hebben ontslagen, waarmede insgelijcks den comité comt te cesseren”. Op 18 december d.a.v. biedt Weert zijn onderwerping aan aan de commissarissen van de nieuwe keizer Leopold, die het vertrouwen van zijn katholieke onderdanen wist te herwinnen. Ondertussen was de Franse Revolutie uitgebroken en vielen de Sansculotten de Oostenrijkse Nederlanden aan. Op 8 december 1792 verschijnen zij te Weert en op 10 december d.a.v. verzekert de magistraat aan de Fransen haar “volle submissie” en biedt de troepen van de Franse Republiek “met allervrindelijkste genegentheydt” de sleutels aan van de stad (34). Opnieuw trachten de bestuurders van Weert, thans met steun van de Commissarissen der Nationale Conventie afscheiding van het Overkwartier te bewerkstelligen (35), doch de Republikeineri worden verslagen en van 3 tot 5 maart 1793 trekken de vluchtende Fransen door de stad westwaarts. Op 15 oktober 1794 keren zij onder aanvoering van Jourdan terug. Bij de wet van 9 Vendémiare An IV (1 oktober 1795) werden de Zuidelijke Nederlanden, waarbij Weert, ingelijfd bij de Franse Republiek (36). Weert werd hoofdplaats van een kanton en bij gelegenheid van deze kantonnale indeling beklaagt zich de municipaliteit van Wessem over het feit, dat hun plaats van Weert en Nederweert wordt afgescheiden, waarmede zij “sedert de onthoofding in 1568 van Philips van Montmorency” steeds een ondeelbare eenheid heeft uitgemaakt (37). Het lag echter op de weg der revolutionaire Jacobijnen om alle restanten van het verwenste “Ancien Regime” met zijn privilegies voor goed weg te vagen, waarmee de laatste hoop op herstel van de Heerlijkheid Weert verdwijnen moest. B. Structuur van Stad en Land van Weert en de samenstelling van zijn bestuur Hiervoren hebben wij even de duidelijk voelbare tendens aangetoond van enkele maatregelen, door de heren genomen tot centralisatie van hun gebieden en zagen vooral de voortdurende wil tot samenwerking tussen de verschillende delen: Weert, Nederweert en Wessem. Het is de bedoeling hierna enkele woorden te wijden aan de innerlijke “structuur” der samenstellende delen van “Stad en Heerlijkheid Weert” in engere zin, over de aanvankelijke eenheid van Weert en Nederweert en de latere scheiding van deze twee dingbanken, over de verbondenheid van de stad Weert met haar voorpoorten en gehuchten, de tijdelijke administratieve afscheiding dezer gehuchten, buitendorpen of buitenieën van de stad en de uiteindelijke hereniging of “Unie van stad en buitenie”. Overweert en Nederweert Wij moeten aannemen, dat met Werta, waarover voor het eerst gesproken wordt in de bekende falsificatie die gedateerd is op 1062, bedoeld is het gehele land van Weert, dat aanvankelijk een eenheid heeft uitgemaakt en waarbij de later gemaakte onderscheiding tussen “Overweert en Nederweert” zeker in aanvang beschouwd moet worden als een geografische aanduiding. Als Dirk van Horn op 8 maart 1360 (1) een oorkonde geeft over de rechtspraak in dit gebied, dan spreekt hij over dé schepenbank van Weert, die deze rechtspraak uitoefent over de inwoners van de dorpen van Weert “van den oversten eynde en den nedersten eynde”. Wij nemen aan dat Nederweert reeds in 1360 een “kerspel” of kerkdorp kan zijn geweest, maar zekerheid omtrent een eigen schepenbank op dat tijdstip lijkt ons niet vanzelfsprekend. Eerst in de oorkonde van 25 november 1411 (2) wordt voor het eerst duidelijk gesproken van de “schepenen tot Weert van den oversten eynde” en in die van 20 januari 1419 (3) van de “gueden lueden van Weert, geseten bynnen beyden bencken ten oversten eynde ende ten nedersten eynde”. Ondanks het bestaan van twee afzonderlijke dingbanken, moeten wij toch tot de conclusie komen, dat er althans voorlopig tussen Overweert en Nederweert een sterke eenheid is blijven bestaan en wel op grond van het feit, dat op St. Petrusdag 1497 de gekorenen van Overweert en Nederweert vergaderen in de voorhof van het klooster der Observanten te Weert om gezamenlijk de gezworenen te kiezen van Weert en Nederweert (4). Omstreeks 1500 is er overigens een merkbare aandrang tot splitsing en scheiding, want op 24 november 1504 (5) delen het Graafschap Horn en het Land van Weert de renteschulden, ter wille van hun heren aangegaan, en op 18 september 1515 heeft er een deling plaats van de gemeenschappelijke peelgronden tussen dezelfde Horn en Weert (6) In december 1525 vergunt Jacob van Hom aan de ingezetenen van Nederweert hun accijnzen te gebruiken tot hun eigen voordeel en profijt en om de peelgronden te “vreeden en te ontvreeden” (7). Dit jaar 1525 wordt in de latere akten en processen altijd genoemd als het jaar der “desunie” van Weert en Nederweert. In een der dossiers inzake de in de 18e eeuw gevoerde processen ten aanzien van het geschil over de “separatie of unie” van stad en buitenie (8) vinden wij een nadere verklaring hierover in een getuigenis tot staving van een rekwest aan het Hof van Gelre, waarin Weert naar voren brengt, dat Graaf Jacob van Horn in december 1525 “die van Nederweert halfflijcke daertoe gedwongen heeft dat sy der deylinge inne syn gegangen ende halden willen”. Verhouding van Stad en Buitenie van Weert Geheel anders ligt echter de kwestie van afscheiding en hereniging van stad en buitenie van Weert, die slechts “administratief” gescheiden waren van 1583 - 1739. De argumenten tot deze conclusie over deze wezenlijke en blijvende verbondenheid van de stad met haar voorpoorten en haar gehuchten ontlenen wij aan de archiefstukken en dossiers over “Separatie en Unie”, tussen 1720 en 1740 ontstaan en in hoofdzaak aan het reeds hierboven genoemde dossier uit de 18e eeuw. In de “solutiën destructief” tegen de rekwesten van de buitenie in 1722 ingediend om volledige afscheiding van de stad Weert te verkrijgen, zoals ook Nederweert in 1525 heeft mogen doen, argumenteren die van de stad als volgt: dat de buitenie de “preuve van de oude unie der stad met de buytenie” niet kan tegenspreken; zowel geestelijk als wereldlijk staan zij onder één herder, één officier (de scholtis) en één wet, ook na 1583; de buitenie heeft zich altijd (zoals ze ook is) beschouwd als een en hetzelfde corpus met de stad en daarmede “gesamentlycke geunieert in schaeden en lasten”; bij de afscheiding van Nederweert zijn de oude financiële lasten gedeeld en kreeg Nederweert het recht zelf accijnzen te heffen; een dergelijke afscheiding is ten opzichte van de buitenie nooit verwe zenlijkt; alleen de stad heeft, ook na 1583, accijnzen geheven ook in de buitenie. In de “secrete contradictiën” d.d. 13 november 1733, van stadswege tegen nieuwe verzoekschriften van de buitenie om afscheiding naar voren gebracht, wordt gezegd: dat een absolute separatie niet kan worden toegestaan, omdat daardoor teniet zouden gedaan “de alderste essentieelste principia en grondregels” van de oude en nieuwe rechtspraak en dat daarmede zouden worden weggenomen de “totale fundamentele wetten van economique en politique regeeringe” der stad Weert. De argumenten, die de buitenie ontleent aan het feit, dat zij sinds 1584 een gesplitste financiële administratie voert en dat zij hiertoe en sindsdien een eigen burgemeester heeft gehad, worden door de stad weerlegd met de bewering, dat zij deze burgemeester hebben bekomen “non habente potestatem” en dat “de separatie causuelyck is gesurvenieert tempore belli ... en naer alle apparentie per vim majorem”; dat men echter “geu nieerd” is gebleven nopende de interne regie, en dat de scheiding alleen tot effect heeft gehad, dat ieder zijn eigen aandeel in de gemeenschappelijke lasten heeft betaald in plaats vanutt een gemeenschappelijke beurs. Op het ontwerp-reglement tot hereniging en “redres” van de stad, opgemaakt door de Grote Raad te Mechelen, maakt de Magistraat van de stad ten aanzien van de oude toestand nog de volgende opmerkingen: de burgemeester is vóór 1583 altijd een persoon geweest van de stad en nooit van de buitenie; deze heeft altijd de ontvangsten gehad en van de stad en van de buitenie; wel had ieder gehucht van de buitenie een collecteur of ontvanger aangesteld, doch dezen stelden de geïnde gelden in handen van de stadsburgemeester als “administratuer van de gemeyne casse”. Bij het reglement, gegeven door keizer Karel VI, d.d. 29 augustus 1740, op 23 oktober afgekondigd van het stadhuis, wordt de hereniging van Weert en de buitenie een “dura lex, sed lex” (9). C. Samenstelling van het bestuur Aan het hoofd van het bestuur stond evenals elders ook in Weert een schout - hier gewoonlijk scholtis genoemd - die door de landsheer werd aangesteld en namens hem stad en heerlijkheid bestuurde. Naast hem waren er gewoonlijk 7 schepenen, een secretaris en later ook een burgemeester. De hier genoemde functionarissen vormden samen de “Magistraat”, het bestuur, waartoe in bepaalde om standigheden echter ook nog de Gouverneur van de stad (sinds 1568) gerekend schijnt te worden (1). De schepenen hadden als voornaamste taak de rechtspraak, de “justitie”, terwijl de zaken van “policie en regie” mede in handen lagen van een raad van gezworenen, die “gekoren” namens de ingezetenen vooral invloed had op het fourneren der financiën. Doorgaans werd deze raad niet gerekend te behoren tot de magistraat, evenmin als de zogenaamde “billeteer-burgemeester”, de armendienaars en de kerkmeesters, die wel gezamenlijk met de magistraat werden benoemd of herbenoemd bij het zogenaamd “veranderen van de magistraat” of “het versetten van de wet” hetgeen jaarlijks op Allerheiligen plaatsvond. Gedurende de “administratieve” scheiding van stad en buitenie was er bovendien nog “een bestuur” van de buitenie, dat gewoonlijk bestond uit (de scholtis) een burgemeester, 16 gekorenen en de boekhouder. Wij beschikken over geen enkele oorkonde of ordonnantie, waarbij voor Weert wordt bepaald, hoe het bestuur zal worden ingericht of hoe de leden van dit bestuursapparaat gekozen of benoemd zullen worden, noch over het aantal personen dat hierin zitting zal hebben, vôôr het jaar 1740. De oudste gegevens ontlenen wij dan ook aan enkele charters en vooral aan de restanten van een protocol over “landszaken” van het einde der 15e eeuw (2). Voor de periode van ca. 1600 - 1792 kunnen wij veel afleiden uit de zg. “Denominatielijsten” (3) en de protocollen en verklaringen omtrent afgelegde eden vanaf het jaar 1606 (4) en tenslotte voor de tweede helft der 18e eeuw uit het reeds genoemde re glement inzake de Unie van stad en buitenie d 29 augustus 1740 (5). Wij hebben gemeend uit deze gegevens ten aanzien van de keuze en het aantal der schepenen, ge zworenen, burgemeester, armendienaar en kerkmeesters onderstaande conclusies te mogen trekken (6) Vóór 1600 Er waren 7 schepenen. In oudere oorkonden bv. van 1411, 1476 en 1483 worden telkens zeven schepenen met name genoemd; uit andere gegevens blijkt, dat van deze schepenen althans zeker vôôr 1583 er zes kwamen uit de stad en slechts één uit de buitenie; ook was er slechts één burgemeester, nl. die van de stad. In Nederweert waren 5 schepenen en 1 burgemeester. Ten aanzien van de “gekorenen en gezworenen” kunnen wij het volgende mededelen (7). Op St. Petrusdag 1497 (vermoedelijk St. Petrus ad Cathedra d.i. 22 februari of “in vinculis” 1 augustus) zijn in de voorhof van het klooster der Observanten de gekorenen van “Oeverweert en Neederweert” bijeen om de gezworenen te kiezen. Uit het relaas der bijeenkomst blijkt, dat negen “gekoeren oever den Speelhuys-grave” de twee “geswoeren” kiezen “ain dander zyde” en dat de 11 “gekoeren ain dese syde van den Speelhuys-grave” de twee “geswoeren” kiezen “over den Speelhuys-grave”; dat vervolgens telkens 2, 3 of meer gekorenen van elk der vervolgens gehuchten: “Keent, Aldweert, Tongelroy, Boshuven, Hoshoven, Laer en Loecken”, in totaal 10 gezworenen kiezen; en dat tenslotte door de 16 gekorenen van Nederweert 6 gezworenen worden gekozen voor Nederweert. Op dinsdag “na den Sondach Oculi mei, ultra februarij” vermoedelijk van hetzelfde jaar en dus een week later, hebben de genoemde gekorenen bij de heiligen gezworen om de raad van burgemeesters, schepenen en gezworenen te helpen als dat nodig mocht zijn. Op 16 maart 1497 zijn opnieuw bijeen, en met name genoemd, de 7 schepenen van Weert en de bur gemeester, 4 gezworenen “in de kerckhoff”, 10 gezworenen “op die dorpe tot Overweert”, 5 schepenen van Nederweert, de burgemeester van Nederweert en de 6 gezworenen van Nederweert. Uit de vergelijking van het relaas van 22 februari 1497 en dat van 16 maart 1497 blijkt, dat buiten de 7 schepenen van Weert en de 5 schepenen van Nederweert, de 2 burgemeesters, en de 6 gezworenen van Nederweert er 10 gezworenen zijn voor de dorpen van Overweert (de buiteniën) en 4 gezworenen “in de kerckhoff” nl. 2 van deze zijde en 2 van de andere zijde van de “Speelhuysgrave”. Met “in de kerckhoff” in tegenstelling gebracht met “dorpen” wordt duidelijk de stad bedoeld, terwijl met de “Speelhuysgrave” klaarblijkelijk niets anders bedoeld kan zijn dan de gracht om het kasteel (speelhuis = buitenverblijf en om de stad. Met “dese syde” en met “dander syde” kan onzes inziens niets anders bedoeld zijn dan de eigenlijke “stad” binnen de grachten en de “voorpoorten” welke buiten de grachten gelegen waren. In tegenstelling met “kerkhof” of “stad” wordt ook wel eens de “kuype” of de “cuve” genoemd, waar mede zowel de voorpoorten als de buitenie worden aangeduid (8). 1600- 1700 In deze periode was het bestuur als volgt samengesteld: In de stad: scholtis, burgemeester, billeteerburgemeester, 6 schepenen, de secretaris (die tegelijkertijd ook schepen kan zijn), 6 gekorenen (gezworenen) der stad nl. één voor elk der volgende straten: Langstraat, Molenstraat, Beekstraat, Hegstraat, Hoogstraat en Maasstraat (in 1735 Hoge Steenweg i.p.v. Hegstraat) en 4 gekorenen der voorpoorten: Maaspoort, Langpoort, Molenpoort en Beekpoort. In de buitenie: (scholtis), burgemeester (geen billeteerburgemeester), de “boeckhelder” doch niet altijd, 1 schepen en 16 gekorenen (elders gezworenen genoemd), 2 voor elk der volgende 8 gehuchten: Keent, Altweert, Boshoven, Hushoven, Laar, Leuken, Tungelroy en Swartbroeck. 1740- 1795 Het reglement van 29 augustus 1740 bevat voor stad en buitenie gezamenlijk o.a. de volgende bepalingen: 2 burgemeesters, elk jaar opnieuw te kiezen uit de notabelste ingezetenen van stad en buitenie, en wel 1 “binnenburgemeester” en 1 “buitenburgemeester”; 7 schepenen, “pour administrer la justice”, te kiezen door de landsheer of diens gevolmachtigde: 3 voor de stad, 3 voor de buitenie en 1 voor de voorpoorten; 8 gekorenen “pour Ja regie et police des causes communes”, waarvan 4 voor de stad, 3 voor de buitenie en: 1 voor de voorpoorten (verder jaarlijks afwisselend omgekeerd 3 voor de stad en 4 voor de buitenie); 4 armendienaars (of armenmeesters) “pour maitres de la table des pauvres”, 2 voor de stad en 2 voor de buitenie; 2 kerkmeesters, waarvan 1 voor de stad en 1 voor de buitenie. Wijze van verkiezing en omschrijving taak De schepenen aan wie samen met de scholtis, de wetgeving en de rechtspraak waren voorbehouden, moesten jaarlijks opnieuw worden aangesteld. De zittende schepenen waren echter steeds herkiesbaar, van welke herkiesbaarheid vaak en zelfs meestal gebruik werd gemaakt. De voordracht van de schepenen voor de stad werd opgemaakt door de zittende schepenen der stad, de kandidaat van de buitenie werd voorgedragen door de zittende buitenieschepen. De benoeming geschiedde uiteindelijk door de landsheer of diens scholtis en doorgaans hield men zich aan de voordracht, waartoe men echter niet gebonden was. Alvorens de “denominatielijst” werd ingezonden aan de heer of zijn scholtis, werd ze voorzien van een geschreven getuigenis van de pastoor van Weert omtrent hun getrouwheid aan het katholieke geloof. Als dit laatste wel eens verwaarloosd werd, vinden wij hiertegen geregeld protesten zoals bijv. in 1764. De burgemeesters hadden als taak het administreren der geldzaken en andere bestuursbevoegdheden van algemene aard met uitzondering van rechterlijke zaken. De ambtsperiode van een burgemeester duurde 1 jaar, waarna hij moest aftreden. Hij kon later opnieuw benoemd worden doch het eerstvolgende jaar werd zijn assistent burgemeester. Deze was gekozen door de heer uit een voordracht, opgemaakt door de burgemeesters van stad en buitenie en de schepenen der stad voor wat de stadsburgemeester betreft, door de 16 gekorenen der buitenie voor wat de buitenburgemeester aangaat. Voor de stad werden meest al 3 of 4 personen op de voordracht gezet, voor de buitenie meestal 8, nI. voor ieder gehucht één kandidaat. De billeteerburgemeester (niet de rendantburgemeester) is de assistent of adjunctburgemeester,“qui fait les billets de gamizon”. Na 1740 komt deze functie niet meer voor. Zo iemand tot burgemeester werd benoemd, bleef hij het eerste jaar billeteerburgemeester; eerst het jaar daarop werd hij burge meester. Het was de billeteerburgemeester, welke bij de magistraatsverkiezing stemgerechtigd was; hij koos dus zelf mede zijn opvolger, die eerst een jaar zijn adjunct zou zijn. De gekorenen, ook wel “schatbeurders” of “gezworenen der regie en policye van de gemeyne saken” genoemd, hadden tot voornaamste taak het innen van de schatpenningen in hun district. Die van de stad: Langstraat, Molenstraat, Beekstraat, Hegstraat, Hoogstraat en Maasstraat werden voor 2 jaar gekozen, doch elk jaar werden er 3 “vernieuwd”, om beurten van de drie eerstgenoemde straten en van de drie andere straten. De keuze geschiedde door de scholtis en de schepenen der stad uit een voordracht, opgemaakt door de burgemeester en de aftredende gekorenen. De gekorenen van de voorpoorten werden jaarlijks “vernieuwd” door scholtis, burgemeester en sche penen der stad; die van de buitenie werden eveneens door scholtis, schepenen, burgemeesters van stad en heerlijkheid Weert jaarlijks gekozen uit een dubbeltal, opgemaakt door de gekorenen zelf. Reeds uit de bijeenkomst der gekorenen in de voorhof van het Observantenklooster in 1497 blijkt dat men zich verplichtte om de vergaderingen van de “raad” bij te wonen; in latere reglementen en voor schriften komt men telkens terug op deze “opkomstplicht” van de “magistraat en andere regeerders, regenten of bestuurderen”. In de vergadering van de magistraat op 18 december 1727 (9) werd besloten, dat de burgemeester voortaan de namen van de “nietgecompareerde regenten” in handen zou stellen van de scholtis “om werkstelligh te maecken ende t’ executeren”. Op 18 september 1758 stelt de magistraat een “poene vast van eenen goltgulde” tot last van Jan Mathys Haex, die niet ter vergadering is gekomen. Bovendien had een tot een bepaalde ambt uitverkoren burger de plicht om deze benoeming aan te nemen. In de rekening van het jaar 1583/84, het jaar van de “afscheiding” der buitenie van de stad (10) lezen wij “als burgemeister Machiel gekoren was en synen eydt niet doen en wolde, heeft der burgemeister mit den boden die hem bewaaerde op die cleyn kamer verteert 2 gulden”. Deze ambtsplicht bestond ook in veel latere tijd nog; in een resolutie van 25 november 1747 (11) lezen wij, dat oudburgemeester Godefridus Ververs het “geswoorenschap” niet wil aannemen en de eed niet wil “presteren”, doch dat men hem daartoe gedwongen heeft door het opleggen van boete. Sinds 1701 was het rechtom de “magistraat te veranderen” in handen der scholtissen uit de familie Costerius. Bij afwezigheid van de scholtis werd in de “schepenbank” zijn plaats ingenomen door de voornaamste schepen. Al de hiervoor genoemde functionarissen en vele andere zoals de werkmeesters van het wollenambacht, de gerichtsbode, de boswachter, de broekhoeder, de beekhoeder, de veldschut en de landsjager, ijkmeester, vroedvrouw, collecteur, cijnsmeester etc. moesten allen een ambtseed afleggen in handen van de landsheer of de scholtis (12). Voor de hiervoren niet besproken functionarissen bijv. armenmeesters, kerkmeesters e.d. verwijzen wij naar de praenotanda voorafgaande aan de betreffende hoofdstukken van de inventaris. Schepenzegels en andere zegels Rest ons nog iets te zeggen over de in Weert gebruikte zegels. Het oudste ons bekende schepenzegel bevindt zich aan eencharter van het jaar 1476 (13) Het is afgedrukt in groene was en vertoont een gothiek kasteel (of kerk) met drie torens; tegen de gevel een gothieke roos, waarin een schild, beladen met de drie horens uit het wapen der graven van Home. Het omschrijft luidt: S SCABINORUM DE WEERT. Het heeft een doorsnede van 4 cm. Te oordelen naar het karakter van het nog te Weert voorhanden zijnde stempel in koper, neemt men aan, dat dit zegel sedert het einde der XIVe eeuw werd gebruikt. Bij een charter van het jaar 1485 (14), voorzien van het hierboven beschreven zegel, wordt voor het eerst uitdrukkelijk vermeld, dat het aanhangend zegel het schependomszegel is. Dit zegel is gebruikt tot 1548 (15). In het daarop volgende jaar nl. op 3 oktober 1549 gebruikt men, voor zover wij kunnen nagaan, voor het eerst een nieuw schepenzegel, dat een schild met koper vertoont (16). “S. SECRET OPPIDI DE WEERT” is de tekst op de band, welke zich slingert om de keper van dit zegel, dat als secreet- of contrazegel ook in achttiende eeuw nog in zwang is en dat in 1736 o.a. door de schepenen van stad en heerlijkheid Weert als “hunnen ordinairen schependomszegels” wordt gebruikt. Het oudste zegel van de graven van Home, heren van Weert, dat wij hebben kunnen ontdekken in deze archieven, hangt aan een charter van 1446 en is afgedrukt in rode was. (17) Uit hetzelfde jaar 1446 dateert ook het zegel van het klooster Maria Wijngaard te Weert (18). NOTEN I. OVERZICHT VAN DE BESTUURSGESCHIEDENIS I.a. De heerlijkheid Weert 1 Zie ook: J.Th.H. de Win, “Minder bekende facetten in de Bestuursgeschiedenis van Stad en Land van Weert” in: Msg 1957, bladz. 161 e.v., 1958, bladz. 13 e.v. en bladz. 33 e.v.. 2 R.A.L. Archief van het Kapittel van St. Servaas, inv.nr. 883. Zie Pubi. 1892 bladz. 145 en V.O.R.O.A. 1891, bladz. 321. Boel, W.M. van de, “Facetten uit de Middeleeuwse historie van Weert”, in: Weert in Woord en Beeld. Jaarboek voor Weert 1988, bladz. 128-144. 3 Inv.nr. 2764. 4 Boel, W.M. van de, “Facetten uit de Middeleeuwse historie van Weert (vervolg)”, in: Weert in Woord en Beeld. Jaarboek voor Weert 1988, bladz. 23-26. 5 Pompen, “Jacob de Eerste”, in: Publ. 1904, bladz. 14 en 15. 6 Inv.nr. 66 Flament, a.w. bijl. 1. 7 Inv.nr. 22, fol. 1. Publ. 1892, bladz. 145 en 214. 8 Flament, a.w. bladz. 145. 9 lnv.nr. 2800. 10 Inv.nr. 22, fol. 2. Publ. 1892, bladz. 145 en 215. 11 lnv.nr. 662. 12 Inv.nr. 27. Pubi. 1892, bladz. 146 en 216. 13 nv.nr. 29. Publ. 1892, bladz. 146 en 217. Pompen, a.w. bladz. 35. 14 Inv.nr.22. 15 Inv.nr. 2816. 16 Flament, a.w. bladz. 146. 17 Flament, a.w. bladz. 146. 18 Reg.nrs. 23-25, 32, 34-35m 47-66, 75-85 enz. 19 Reg.nrs. 22, 26-30, 34, 66, 74, 117, 121. 20 Inv.nr. 568. 21 Inv.nrs. 570, 572, 586, 567, 1556, f01. 1. 22 Inv.nr. 35. 23 Inv.nr. 22, fol. 8. 24 lnv.nr. 2840. 25 ie de praenotanda bij de regestenhijst. 26 Inv.nr. 146, inv.nr. 22, fol. 1, inv.nrs. 29, 114, 115 en 130. 27 inv.nrs 195-201. 28 lnv.nrs. 137, 195-201, 132-134, 662, 639-642. 29 lnv.nrs. 135-148, 151. Zie ook Msg 1883 bladz. 913. 30 Inv.nrs. 154-159. 31 Inv.nr. 4. 32 Inv.nr. 160. 33 Inv.nrs. 4 en 5. 34 Inv.nr. 5. 35 Inv.nr. 163. 36 Hardenberg H. en Fr. Nuyens: Inventaris der Archieven van het Arrondissement Maastricht en van het Departement van de Nedermaas. Den Haag 1946. nr. 295f. 5 vs. -8. 37 Hardenberg, a.w. nr. 230. 1.b. Structuur van Stad en Land van Weert en de samenstelling van zijn bestuur 1 nv.nr. 22, fol 1. 2 lnv.nr. 542. 3 Inv.nr. 27. 4 Inv.nr. 567. 5 Inv.nr. 567. 6 lnv.nr. 482. 7 Inv.nr. 34 8 Inv.nr. 178-1 84. 9 Inv.nr. 183. 1.c. Samenstelling van het bestuur 1 Inv.nr. 2630, noot. 2 Inv.nr. 567. 3 Inv.nrs. 207-298. 4 lnv.nrs. 31 4-323. 5 lnv.nr. 183. 6 Volgens “De vroede vaderen van Weert in vroeger eeuwen”. (J. Henkens) in: “Het Kanton Weert” 1951, 23 en 30 maart, 5 en 13 april. 7 Inv.nr. 567. 8 lnv.nr. 180. 9 Inv.nr.1. 10 Inv.nr. 724. 11 Inv.nr. 2. 12 Inv.nr. 314 e.v.. 13 Oud-rechterlijk archief Weert, inv.nr. 205. 14 lnv.nr. 1560. 15 Inv.nr. 3155. 16 Inv.nr. 2758. 17 Inv.nr. 29. 18 lnv.nr. 28. |
Aantekeningen | VOORWOORD BIJ DE EERSTE UITGAVE
Het college van burgemeester en wethouders van Weert heeft nu reeds ... Lees meer VOORWOORD BIJ DE EERSTE UITGAVE Het college van burgemeester en wethouders van Weert heeft nu reeds vele jaren op bijzonder lofwaardige wijze de taak vervuld, welke in artikel 14 van de archiefwet 1918 bondig wordt omschreven “Burgemeester en wethouders zijn verplicht zorg te dragen voor de gemeentearchieven”. Hoe vanzelfsprekend dit voorschrift ook lijkt, het blijft een historisch feit, dat juist de noodzakelijkheid om aan de verwaarloosde toestand, waarin vele gemeente-archieven verkeerden, een einde te maken, de stoot tot het indienen van de archiefwet 1918 heeft gegeven. (Prof. Mr. R. Fruin, de archiefwet 1918, staatsblad nr. 378, eerste stuk, pagina 41 Alphen aan de Rijn 1919). Om het gemeentelijk archiefwezen in Weert gezond te maken heeft het college in de loop der laatste jaren een reeks belangrijke beslissingen genomen: het heeft met ingang van 1 januari 1950 het stelsel van ordening van de vereniging van Nederlandse gemeenten in gebruik genomen; het heeft de archiefbescheiden, daterende van voor 1795 en van 1795-1920 laten ordenen en inventarissen, respectievelijk door de heren J.Th.H. de Win en J. Henkens; het heeft deze archieven materieel op uitstekende wijze laten verzorgen; het heeft de heer J. Henkens in de gelegenheid gesteld het diploma van wetenschappelijk archiefbeambte naar der 2e klasse te behalen en hem daarna tot archivaris van de gemeente Weert benoemd; het heeft in 1951 een nieuwe ruime brandvrije archiefbewaarplaats laten bouwen, zodat sindsdien voldoende ruimte beschikbaar is om alle oude archiefbescheiden van de gemeente brandvrij en veilig op te bergen en behoorlijk te beheren. En nu heeft het college van burgemeester en wethouders van Weert bovendien de inventarissen van de archieven zijner gemeente gepubliceerd. Hiermee wordt werkelijk de kroon gezet op al het werk, dat het in het belang van deze archieven heeft verricht en heeft laten verrichten. Alléén dan komt de betekenis en de waarde van de inventarisatie van een archief volledig tot zijn recht, wanneer de inventaris gedrukt en gepubliceerd wordt en daardoor gemakkelijk in handen kan komen van allen, die belang stellen in het bestuur en in de geschiedenis van de gemeente, waarvan de archieven in de gedrukte inventaris worden beschreven; al deze belanghebbenden kunnen zich dan, waar zij zich ook bevinden, door de bestudering van de inventaris gemakkelijk op een vruchtbaar onderzoek in het archief zelf voorbereiden. In de provincie Limburg zijn onder de leiding van de dienst der inspectie van de gemeentearchieven gedurende de laatste vijfentwintig jaar de archieven van ruim vijftig gemeenten geïnventariseerd. Weert is de eerste van deze gemeente, die de inventaris van zijn archieven publiceert en zich de kosten getroost, welke daaraan verbonden zijn. Ik wens het bestuur van de gemeente Weert van harte geluk met dit administratief en wetenschappelijk zo belangrijke besluit; en ik hoop van harte, dat het mooie voorbeeld van Weert door vele andere gemeentebesturen in Limburg nagevolgd moge worden. G. Panhuysen Rijksarchivaris in Limburg, belast met de inspectie van de gemeente- en waterschapsarchieven in de provincie VOORWOORD BIJ DE UITGAVE VAN DE HERZIENE INVENTARIS In 1962 verscheen de inventaris van het oudadministratief archief van Weert in druk. Dit onmisbare boek voor het onderzoek naar de geschiedenis van Weert in het ancien régime voldeed tot op heden. Aan een nieuwe uitgave zou voorlopig niet gedacht zijn als bij het ordenen en beschrijven van het oudrechterlijk archief van Weert niet veel stukken werden aangetroffen die eigenlijk van administratieve aard zijn. De af splitsing van de rechterlijke stukken, die rijkseigendom werden, van het oude archief van Weert kon des tijds slechts globaal gebeuren. Er zijn veel stukken betreffende rechtszaken waarbij de magistraat van Weert betrokken was per abuis terechtgekomen in het rechterlijke gedeelte. De processen zijn echter niet voor de schepenbank van Weert gevoerd. De stukken horen thuis in het administratieve gedeelte. De eerste uitgave van de onderhavige inventaris was beknopt gehouden door van veel series de deel- beschrijvingen niet op te nemen. Voor de gebruiker van de inventaris bleek het lastig niet van ieder archiefstuk het inventarisnummer te kunnen opgeven. In deze nieuwe inventaris, die in twee delen ver schijnt, respectievelijk deel 2 en 3 van de inventarisreeks van het gemeentearchief Weert, zijn derhalve alle nummers met de bijbehorende omschrijvingen afgedrukt. In het onderhavige deel is alleen het eerste deel, de inventaris van oudadministratief van Weert opgenomen. Het volgende deel bevat de inventaris van de gedeponeerde archieven, regesten, concordansen en indexen. De herziene uitgave wil geen totaal nieuwe inventaris zijn. De teksten van de eerste uitgave van J.Th.H. de Win zijn zoveel mogelijk ongewijzigd gelaten. Tussen de oude inventarisnummers zijn 281 beschrijvingen gevoegd. De gehele inventaris moest daardoor hernummerd worden. Door middel van concordansen is het mogelijk te achterhalen welke nieuwe nummers de oude hebben gekregen. Ook in de inleiding is de tekst van De Win, voor zover het verantwoord was, ongewijzigd gebleven. Hier zijn de toevoegingen van mijn hand cursief gezet. Jos F.A. Wassink |
Openbaarheid | Volledig. |
Toegang | Oud Administratief Archief van Weert |